Language: Dayak
Source: S.W. Tromp, 1887

Description

So-op is the Dayak word for their sword hilts. On extant examples they are generally carved out of stag horn, but sometimes wood is used as well.1

According to Nieuwenhuis, writing in 1900, the Kayan people were most notable for their work on hilts, and they carved fine hilts that they traded with other tribes. Nearly every Kayan man was capable of carving his own hilt, for which usually a dark hardwood was used. Only those who had participated in headhunting were allowed to carve deer antler. During the spouse's pregnancy and during sowing (nugal), no deerhorn could be touched in fear of bad luck to new life.2

 

Notes
1. S.W. Tromp; Mededeelingen omtrent mandau's. Den Haag, 1887. Published in Internationales Archiv für Ethnographie,  International Gesellschaft für Ethnographie; Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, 1888. Volume 1, pages 22-26.
2. Dr. A.W. Nieuwenhuis; In Centraal Borneo. Reis van Pontianak naar Samarinda. Leiden, E.J. Brill, 1900. 2 volumes. Volume 1 page 223 described deer antler sword hilt production. Volume 2 page 366-269 describes sword production and decoration with accompanying plates.

 

Hilt types

Tromp describes a number of sword hilts and illustrates them:

Mandau hilts

 

H.) So-op kěnhong; Entirely smooth.

I.) So-op kombeh; Not deeply cut.

K.) So-op goanliklik; Deeply cut.

L.) So-op njong pěnjoh. (No explanation given.)

 

Nieuwenhuis illustrates a number of hilts made by different tribes:

Nieuwenhuis mandau hilts

 

Nieuwenhuis mandau hilts

 

Een glanspunt der Bahau-kunst zijn de uit hertshoorn gesneden zwaardgrepen, welke door de gehele oostelijke helft zeer gewild zijn en hun weg vinden tot in de paleizen der Maleische vorsten op de Oost- en Westkust.

De stammen van Centraal-Borneo vervaardigen deze haupt malat het meest in den vorm van been haupt Kenya (greep der Kenya). Pl. CVII No.1, terwijl aan den Beneden- en Midden-Makaham meer gebruik wordt gemaakt van de haupt also (hond). No. 5. Enkele malen vind men ook andere vormen, zooals No. 3, welke been near boven geopende krokodillenmuil voorstelt.

De gedaante van de greep wordt vooral bepaald door de gebruikte hoorn, terwijl de fijnheid der bewerking afhankelijk is van de verhouding tusschen het poreuze merg en de solide schors. Vandaar dag groote, fijn uitgewerkte grepen als No. 7 bijna niet te krijgen zijn.

Door het veelvuldig gebruik zijn de oorspronkelijke motieven bij het bewerken der grepen sterk vervormd en slechts sporadisch terug te vinden, zooals bij de grepen No. 1 en 6. Vasthoudende aan de boven vermelde regels, vinden wij evenwel ook hier in hoofdzaak het masker, de ledematen en den bloedzuiger.

Deze zijn het best na te gaan bij gevest No. 4, dat vooreerst onderscheiden laat drie verschillende maskers: het eerste bij a met de bijbehoorende kaken bij b; langs den bovenkaak loopt een slagtand en het neusgat is door een krul aangegeven. Het tweede ligt bij c met de kaken d, terwijl van het derde masker bij e alleen twee kaken met tanden aanwezig ziju en een neusgat in de bovenkaak bij f. Verder vullen twee bloedzuigers g een plaats , terwijl daarenboven twee ledematen de verbinding vormen tusscheu de aangebrachte versierselen.

Een schitterende getuigenis, hoe ver de kunstvaardigheid der Bahau's kan gaau bij het vervaardigen van hertshoornen voorwerpen , geeft ons een gevest, dat het eigendom is van Kwing Irang en gesneden door ziju grootvader van moederszijde Bo Ibau. Bij dit gevest, dat in natuurlijke grootte is afgebeeld op PI. CVIII fig. 1, vinden wij dezelfde samenstellende motieven terug, maar uitgewerkt op eene wijze, dat Chineezen het in ivoor niet zouden verbeteren. Zulke stukken zijn zeldzaam, maar meer door bet feit, dat zoo weinigen zich voortdurend met één werk bezig houden, dan door gebrek aan aanleg.

Men dient hierbij in aanmerking te nemen , dat de Bahau geen ingewikkeld instrumentarium bezit, maar naast het spitse mesje (njoe), dat voor alles dienst doet, slechts een boortje nu en dan wordt aangewend.

Aan tijd en geduld ontbreekt het den kunstenaar daarbij niet; hij werkt slechts er aan als het hem goed dunkt, en zoo verloopen er soms maanden, vóór een fraai gevest af is. Bij geregeld doorwerken neemt het vervaardigen van een middelmatig gevest zes of acht dagen in beslag.

Of bij het kiezen van dierlijke motieven in hunne kunst ook nog andere gemoedsaandoeningen optreden dan het gevoel voor het schoone en de gewone belangstelling voor de omgeving, is mij niet duidelijk geworden ; beter laat zich eene andere soort motieven afleiden uit eigenaardigheden van het dagelijksch leven.

https://archive.org/details/incentraalborneo02nieuuoft/page/n499/mode/2up?q=kunst

Do you have anything for sale?

I might be interested in buying it.

Contact me

Carved with typically Dayak aso "dog dragon" motifs.

€800,-

A curious slashing weapon from northern Borneo.

€2800,-

Of typical South Borneo workmanship, but formed like a mandau from Kutai.

€2000,-

Russet iron, one-piece construction with decorative grooves.

€6250,-

Ryutaro was the son of Fukutake Ichirō (1928-2002).

€5500,-

With a very fine Nepalese blade, but kard-like hilt and scabbard.

€3500,-